Het duizend eilanden experiment van Frank van Dongen is een Nederlandse scifiroman waarin genationaliseerde social mediagiganten een wereldwijd aandachtsmonopolie op het met automatische medicatie-implantaten in toom gehouden volk hebben. Elke vorm van zelfexpressie – een eigen zaak hebben, een feestje houden, er überhaupt ideeën op nahouden – wordt ontmoedigd of is verboden. Met de magisch-realistische connectie tussen de hoofdpersoon en zijn eeneiige tweelingbroer ontvouwt zich een mysterieuze verhaallijn op een andere planeet, waarbij de dreiging van intelligent buitenaards leven als een rode draad door het verhaal blijft lopen.
In dit boek komen in de eerste plaats veel verschillende sciencefictionthema’s aan bod. Een aantal daarvan zijn klassiekers: de expansie van de mensheid tussen de sterren, een dreigende alieninvasie, en de Frankenstein-achtige experimenten van Jack, de hoofdpersoon. Tegelijkertijd behandelt de schrijver ook meer eigentijdse thema’s. Zoals SoNet, het almachtige staatsmediabedrijf, dat de levens van de massa’s volledig in hun greep heeft, en ze dag en nacht voedt met VR-amusement en VR-porno. We zijn er nog ver van verwijderd, en toch voel ik (en ik ben niet de enige) een vergelijkbaar gevoel van vervreemding en versplintering ten gevolge van de digitalisering van ons sociale leven. En ook een vergelijkbare strijd om me daartegen te weren, als Jack zegt dat hij zich “met fysieke maatregelen tegen de verleidingen van SoNet moet beschermen, om te voorkomen dat hij er in momenten van zwakte en verlangen weer aan toegeeft”. Een ander geslaagd thema is de brain-computer interface. Met name de fictieve psychische gevolgen daarvan zijn mooi beschreven en stemmen me tot nadenken. De schrijver schetst hoe voor kinderen bij wie externe geheugenimplantaten geïmplanteerd zijn, de grens tussen dat wat van hen en dat wat van het implantaat is, vervaagt. De kinderen weten niet meer waar zijzelf eindigen, en waar hun digitale verlengstuk begint. Dat deed me denken aan de waan die sommige mensen met een psychose krijgen: de beïnvloedingswaan. Daarbij raken mensen ervan overtuigd dat iets dat buiten hun ligt, zoals een satelliet, hun bestuurt. We noemen dat ook wel een probleem met de zelfafgrenzing. De beïnvloedingswaan wordt op die manier een technologische realiteit. Op deze manier passeren nog een aantal thema’s de revue, en vaak lukt het om hele complexe en actuele problemen op een verhalende en begrijpelijke manier aan de man te brengen. Dat is bewonderenswaardig en leuk om te lezen, maar er kleven ook een aantal nadelen aan.
Zo lijkt de schrijver een sterke drang te hebben om de lezer iets bij te brengen. Om dat te bereiken bevat het boek regelmatig langdradige, lezing-achtige monologen, die met momenten didactisch overkomen. Regelmatig lezen gesprekken tussen personages daardoor meer als opgeknipte monologen, dan als echte dialogen. Bovendien wordt het taalgebruik in zulke passages gekenmerkt door droge opsommingen die aan beleidsdocumenten doen denken. Dit soort ellenlange “onderdelen, aspecten, vormen, maten, en soorten” opsommingen vervelen gauw. De schrijver wekt die indruk niet alleen met zijn schrijfwijze, maar ook met de eentonigheid van de wereldvisie die de personages in hun monologen tentoonspreiden. De personages zijn niet alleen overtuigd van hun superieure intelligentie, maar ook van hun morele superioriteit ten opzichte van het aan AI-generated amusement verslaafde klootjesvolk. Dat valt te begrijpen voor de private school kids waarmee Jack omgaat, maar bij Jack, die toch een man van het volk was, voelt het misplaatst. De elite die zichzelf zo graag schouderklopjes geeft ontbreekt het bovendien aan een vermogen tot zelfreflectie. Zo beschrijft Valery op enig moment hoe haar werkverslaafde moeder nooit tijd voor haar had, en zegt op de volgende pagina dat zij “opgroeiden in een oase van aandacht en verzorging van de intellectuele en politieke elite”, terwijl Jack “rondzwierf in de geestdodende krochten van het laagste volk”. De savior complex om de mensheid te redden, waarvan de hoofdpersonen stuk voor stuk doordrongen zijn, blijkt niet zo nobel wanneer blijkt dat ze vooral van plan zijn zichzelf van de ondergang te redden. En dan heb ik het nog niet gehad over de opvallend ouderwetse manier waarop in dit boek naar man-vrouwverhoudingen wordt gekeken. Daarbij doen vrouwen vaak denken aan tamme hertjes, terwijl mannen, die in positieve zin als “seksuele roofdieren” worden beschreven, “wel even” jacht op ze zullen maken.
Hoewel het dit boek op een laagdrempelige manier lukt om moeilijke, niet onrealistische toekomstscenario’s uit te leggen, tiert de klassistische, ouderwetse wereldvisie die de personages erop nahouden welig in dit boek. Ik denk dat mijn behoefte om de morele houding van de fictieve personages in dit boek te bekritiseren dan ook ontstaat omdat de indruk gewekt wordt dat het hier vooral de schrijver zélf is die op de bühne staat.